14
In het jaar 1899 werd overal waar Nonnita Serrallac haar excentrieke nummer opvoerde reikhalzend naar de voorstelling uitgezien. Aangezien er dieren in werden afgemaakt en het een arm circus was, kon het nummer slechts af en toe worden opgevoerd. Daarom hadden de mensen het er met elkaar over, van dorp tot dorp, langs de hele route van het circus, en dromden ze bij de ingang van de tent samen om Nonnita te zien. En het was niet niks: ze zaten gekluisterd aan hun bank als ze diep onder de indruk bewaarheid zagen worden hoe een teer poppetje met één nekbeet kippen en duiven onthoofdde. Het nummer, dat Nonnita zelf had bedacht, begon met de klanken van onbestemd oosterse muziek die Tomàs Capdebrau op zijn viool speelde. Zijn ritme volgend, hypnotiseerde het meisje de dieren een voor een en legde ze roerloos, in trance, languit neer op een houten tafel, alsof ze sliepen, terwijl hun kopje hing. En ineens stopte de viool en onder tromgeroffel pakte ze een van de dieren behoedzaam op, streelde zijn kop, likte de kam als het een kip was ... en zette plotseling haar tanden in de nek! Bij duiven trok ze de kop er in één ruk af, spuugde die in een hoek en glimlachend, het dier bewoog nog, liet ze hem lopen, terwijl ze hem bij zijn vleugels beethield en het bloed uit de verminkte nek gutste. Op de tribune schreeuwden boerinnen die het gewend waren een konijn met één mep van de stamper in de nek af te maken, het uit van ontzetting. Doorgewinterde boeren, die het gewend waren om kippen de nek om te draaien, werden onpasselijk. Nonnita Serrallac zag het en lachte nog harder, pakte een ander dier en herhaalde de handeling, deze keer beestachtiger: ze douchte zich met het bloed en deed alsof ze het publiek ermee wilde besproeien. Ze droeg witte kleren, zodat de bloedrode kleur van de plas beter te zien was. Soms goot ze het bloed van het ongelukkige dier op de stoffige, modderige grond en besmeurde zichzelf vervolgens met de bloederige massa; een andere keer spreidde ze de vleugels en deed alsof ze met het dier ging dansen, op het ritme van een walsje of een mazurka; ze maakte zelfs meer dan eens met een dolk een gat in het dier, sneed het van onder tot boven open en verborg haar gezicht in de ingewanden. Meteen erna hief ze het kadaver op door met haar mond een darm beet te pakken en dan schudde ze het op het telkens snellere ritme van de viool heen en weer, zodat het bloed krachtig rondspatte. Het publiek reageerde een paar tellen later; het liet zich door zijn enthousiasme meeslepen en klapte zich de handen blauw. En intussen boog ze, droogde haar gezicht met een handdoekje ... en glimlachte. Ze schudde haar mahoniekleurige haar, maakte een paar danspasjes, boog opnieuw en verliet op de maat van de muziek sierlijk de piste. Het was prachtig! Ze leek wel een koningin ... Van opwinding waren de mensen door het dolle heen en ze bleven maar klappen. Ze hadden de gedaanteverwisseling van een engel in een duivel bijgewoond.
Vanwege het succes wilde ze het nummer uitbreiden door aan de kip en de duif een kalkoen toe te voegen: dat was spectaculairder, je zag het dier beter en het verzette zich. Nonnita kon laten zien dat ze met hem vocht, maar uiteindelijk ook hem de nek wist af te rukken. Toch lieten ze het idee varen, omdat kalkoenenbotten dikker zijn. En nadat Nonnita een tand had gebroken was het experiment afgelopen.
Het excentrieke nummer werkte, omdat er altijd publiek is dat de behoefte heeft zich te verwonderen en te schrikken. De mensen kwamen naar het circus met het voornemen zich te laten verrassen. Tomàs Capdebrau zei: “Het is nieuwsgierigheid die volwassenen de uitdrukking van een kind en kinderen de uitdrukking van een volwassene geeft.”
Alcagaire de la Roca deed tijdens de kerstdagen van 1899 niet onder voor de andere dorpen. De belangrijkste familie ter plaatse, de Gambús, had het circus gecontracteerd. Het was een goed engagement: ze mochten gratis op een terrein bivakkeren en kregen een vast bedrag betaald voor een paar voorstellingen tussen kerst en nieuwjaar. In ruil daarvoor was de toegang voor alle inwoners gratis, als een soort cadeau dat de caciques hun mededorpelingen aanboden.
Zo leerde Nonnita de jonge Demi Gambús kennen. Na de voorstelling op tweede kerstdag kwam hij persoonlijk naar het voertuig waar ze woonde. Het was een eersteklas huifkar met een houten constructie, net een huisje op wielen. Ze hoorde dat er werd geklopt en toen ze de achterluiken opende, was het eerste wat ze zag een imponerend paar kattenogen dat haar van top tot teen opnam. En meteen erna kreeg ze complimenten: dat hij het nummer niet had gezien, maar naar wat ze hem hadden verteld, was het zo indrukwekkend (vooral omdat een vrouw het deed) dat ingezetenen en vreemdelingen van hun stuk gebracht naar buiten waren gekomen ... Kortom, hij wilde het zien, maar tijdens een eenmalige, speciale voorstelling voor hem en zijn vrienden, achter gesloten deuren.
“Ik wil op oudejaarsavond een feest geven en wil dat het heel geslaagd is, heel speciaal. Ik zou uw circuspiste willen afhuren om het te vieren. Ik wil dat mijn gasten zich vrij voelen en op hun gemak, ver van het toezicht van ouders en familieleden, dat ze kunnen dansen en kabaal maken, dat het niets geeft als ze een beetje te veel drinken en onderuitgaan. Uw circus is ideaal. Ik zal u een goede prijs betalen voor de huur en voor de heropvoering van uw nummer. Alleen úw nummer. Meer vraag ik niet. Dat lijkt me een goede overeenkomst.”
Ze zag er het kenmerkende gebod in van degene die het voor het zeggen heeft, maar wat kon ze eraan doen? Ze zei natuurlijk ja.
Zo brachten ze dus na de avondvoorstelling van 31 december alles voor de nacht in gereedheid. De erfgenaam van de familie Gambús en diens gasten zouden er na het souper heen gaan om de komst van het nieuwe jaar te vieren.
De ruimte rook naar vers zaagsel en was schoon. Vanaf negen uur brachten mannelijke en vrouwelijke bedienden allerlei soorten drank en voedsel om een licht koud buffet aan te richten. Ze sleepten een paar kratten Henry Abelé-champagne aan. Daarop stond een afbeelding van een oudere, heel elegante heer die een badkuip met champagne volgiet. In de badkuip, dat behoeft geen betoog, een heel jonge naakte juffrouw die, met een glas in haar hand, ‘Gelukkig 1900’ wenst. Het circuspersoneel, dat het zag, maar er niet aan mocht komen, smachtte bij voorbaat naar de afvalresten. Met wat er overbleef zouden ze de volgende dag een heus festijn aanrichten om Nieuwjaar te vieren. In een handomdraai hadden ze een grote tafel klaargezet en vier houtkachels opgesteld, die binnen de ronde piste vier denkbeeldige hoeken markeerden. Om halftien droegen drie vrouwen een reusachtig ovaal vloerkleed binnen, dat ze midden in de ruimte uitrolden. Om tien uur waren er zes mannen voor nodig om een vleugel binnen te dragen, die ze in een hoek neerzetten. Als laatste brachten ze een badkuip vol gehakt ijs en zestien vergulde stijlstoelen bekleed met donkerrood fluweel, die ze in vier rijen van vier opstelden. Om kwart voor elf kwam de pianist, tot in de puntjes verzorgd, met zijn map partituren.
En om vijf voor elf werd al het circuspersoneel de ruimte uit gebonjourd, die dankzij de eigen kleine elektriciteitscentrale waarover het dorp beschikte verlicht was als op dagen dat er een grote voorstelling werd gegeven. Alleen twee betrouwbare bedienden en een hoofdkelner bleven om te voorzien in de behoeften van de baas en diens gasten. Klokslag elf uur kwamen de feestgangers: Demi Gambús en nog zeven jongemannen, allemaal overeenkomstig de etiquette gekleed. Allen erg jong. Een gemengd gezelschap van studiegenoten van de rechtenfaculteit en oude dorpsvrienden. Een mengeling van witte halzen en rode nekken. Waarom dan zestien stoelen? De jongens gingen in twee parallelle rijen van vier zitten, met het gezicht naar elkaar toe. Tussen hen in bleef een gang van ongeveer twee meter over. Ze schikten elkaars stropdassen en strikken, trokken hun vestjes recht en streken met hun handpalm, die ze eerst met spuug hadden natgemaakt, de onderkant van hun jassen recht. Enkelen haalden een kam uit hun zak en bij gebrek aan spiegel lieten ze degene die naast hen zat opnieuw hun scheiding trekken: heel precies, als alles die nacht, want niet elke dag begint er een nieuwe eeuw. Demi Gambús vroeg om stilte en ging op een stoel staan: “Waarde vrienden, volgens sommigen gaan we vandáág een nieuwe eeuw binnen, volgens anderen moeten we tot volgend jaar wachten. Dezelfde discussie deed zich honderd jaar geleden voor, in 1799, en het zou me niet verbazen als dat ook over honderd jaar het geval zal zijn, in 1999 (in dit geval verergerd door het miraculeus verspringen van het eerste cijfer). Omdat er twijfel over bestaat, wil ik geen enkel risico lopen. Ik wil de jaarwisseling 367 dagen vieren, vanaf vandaag, 31 december 1899, tot en met de eerste januari van 1901. Zo zitten we zeker goed. Laat het feest beginnen!”
Onder applaus ging hij weer in zijn rij zitten, terwijl de piano een paso doble inzette. Op het ritme van de muziek kwamen acht meisjes uit het leven uit de hoofdstad binnen. Ze waren speciaal voor de gelegenheid gekleed en zagen er best leuk uit. Jong en goedlachs kwamen ze binnen onder leiding van de oudste, een zwartharige van rond de dertig, dik en tegelijkertijd spontaan, die sigaretten van zwarte tabak rookte, gestoken in een lange sigarettenpijp die ze vasthield met twee worstvingertjes, die boven de respectieve ringen opzwollen. Achter haar kwamen de overige zeven, van alles wat, met een noords uiterlijk of mediterraan, echt of nep blond.
De jongens applaudisseerden en floten als gekken en de meisjes glimlachten en groetten, terwijl ze in ganzenpas liepen. Ze waren redelijk uitgerust, redelijk gekleed, redelijk gekapt, redelijk geparfumeerd, hadden redelijk gesoupeerd en gedronken, wat wilden ze nog meer? Bij het eind van de piste, zetten ze hun handen op hun heupen, maakten sierlijk een halve draai en gingen naar rechts of naar links. Dan paradeerden ze vlak voor de jongens langs, die ja of nee zeiden. Na drie rondjes werden ze uiteindelijk toegewezen en iedereen moest het maar voor lief nemen. De piano klonk, de mensen lachten, dronken en dansten. Een uitgelaten Demi Gambús hing rond een vrouw die een kop groter was dan hij, zich Rosor liet noemen en ingesnoerd was door een korset dat haar borsten zozeer omhoogduwde dat ze ze bijna met haar kin kon aanraken zonder haar hoofd te laten zakken. Ze deelden een coupe ijskoude champagne en hij vroeg haar waarom ze de hoer speelde. En de aangesprokene vertelde dat op één enkele middag, tijdens een volksfeest, drie jongens haar hun liefde hadden verklaard en dat ze alle drie Josep heetten: “Een wilde me karren leren mennen, de ander wilde naar Amerika en de derde ging dood. En ik zei maar tegen hen: ‘Ik ben er nog niet klaar voor, Josep.’ Ik merkte niet wat er aan de hand was en ik eindigde als tippelaarster.”
En ze begon te lachen en wierp haar lichaam helemaal naar achteren om haar kleine armen beter te kunnen bewegen, die stijf waren geworden van het korset. Het was bijna middernacht en de stemming was opperbest. De bedienden stookten het vuur in de kachels op, zetten flessen koud in de badkuip en vulden de glazen. En dat de stelletjes niet daar ter plekke vleselijke omgang hadden, kwam alleen maar doordat de gastheer hun uitdrukkelijk te verstaan had gegeven dat ze hun lusten pas mochten botvieren als de nacht verder gevorderd was. Daarom grepen de jongens onder het dansen wat ze grijpen konden en werkten de meisjes zich in het zweet. En door het zweet liep hun make-up uit en werden hun gezichten nog sprekender. Demi Gambús ging van stelletje naar stelletje en vroeg de meisjes waarom ze tippelden. Een heel grote zwartharige die op de schoot van een van de jongens zat antwoordde: “Omdat mijn man ervandoor is met mijn beste vriendin en me met drie kleintjes heeft laten zitten.”
“En heb je al een pooier die je zaken waarneemt?”
“Ik heb een man. Een beste kerel die met me wilde trouwen en goed is voor mijn meisjes.”
“Ben je verliefd op hem?”
“Ga weg, ik hou alleen maar van geld!”
“Hoera!”
En ze klonken en hij liet haar de champagne in één teug opdrinken. En de opgeheven glazen schitterden onder het licht van de circuslantaarns.
Een van de jongens, metselaar van beroep, met een voor de gelegenheid uitgeschoren nek, geen drank gewend, ging tegen de kachel aan hangen en brandde zijn kont. Hij sprong op en de mensen begonnen te lachen.
De pianist, een mannetje met een appelgezicht, uitpuilende ogen en sluik haar, hield op met spelen. Hij had honger en het koude buffet dat er stond, was meer dan verleidelijk. Zijn stem sneed als een geslepen zaagje, van het soort dat aluminium snijdt: “Ik versterk even de inwendige mens en kom dan terug.”
Maar ook toen de piano niet meer klonk, ging het doffe geluid van passen over het tapijt en wrijvende lichamen door; het doffe geluid van mensen die dansen zonder muziek. Heel hitsige jongens en meisjes die zelf muziek in hun lijf hadden. De pianist kreeg het ineens heel benauwd toen hij merkte dat hij overcompleet was en met een gebraden kippenboutje in zijn mond haastte hij zich weer terug naar zijn piano.
Handen die dansten, grepen en op de brede blote ruggen van de meisjes uit het leven lagen.
Het was bijna twaalf uur en de jonge Gambús legde de piano het zwijgen op en klom weer op een stoel. Hij haalde zijn horloge uit zijn vestzak, keek naar het uurwerk in zijn ene hand en maakte aanstalten om met de andere de pianist te waarschuwen. Hij riep om aandacht en begon om 23.59 uur af te tellen: “Tien, negen, acht, zeven, zes ... Gelukkig Nieuwjaar!” Als een veer die wordt losgelaten: meer geschreeuw, meer gegil en meer gepluk. En de pianist zette een wals in, een wals voor het nieuwe jaar 1900. Confetti, roltongen en vrolijkheid. En iedereen dansen! Magere jongens van goeden huize deelden met dikke boerenjongens dikke of magere meisjes uit het leven. En Demi Gambús er middenin die zijn meisje gilletjes liet slaken, alsof iemand haar kietelde.
Tegen één uur moest een van de jongens worden weggestuurd. Hij wilde alle hoeren hebben, wat onverenigbaar was met het feit dat het front van zijn overhemd met resten braaksel besmeurd was. Hij leek wel een hitsig dronken hondje. Op een teken van de jonge Gambús zetten de twee kelners en de hoofdkelner hem eruit. Ze wezen de jongen de deur zonder agressief te zijn, zodat het niet persoonlijk bedoeld leek. Maar aangezien hij niet wilde gaan, dwongen ze hem zijn jas en hoed te halen en gooiden hem er toen letterlijk uit. De jongen bleef met zijn kont op de grond zitten, in een plasje ijswater. Degenen die binnen waren lachten en klapten. Hij begreep er niets van, hij was erg misselijk, behoorde tot een van de voornaamste families van Barcelona: wat deed hij hier eigenlijk? Hij merkte dat hij zich verloren en alleen voelde in een afgelegen en onheilspellend dorp. En dat hij een natte kont had bij drie graden onder nul. Hij sloeg zijn revers op en zwalkte verward naar waar hij was gehuisvest.
Terwijl de sfeer niet stuk kon, kondigde Demi Gambús aan dat het tijd was voor de voorstelling. Hij legde de piano weer het zwijgen op en klapte in zijn handen. De circuslui, die op zijn signaal hadden gewacht, brachten het podium binnen waarop Nonnita Serrallac haar uitzonderlijke nummer zou vertonen en plaatsten het midden op het tapijt. Jongens en hoeren zetten de stoelen bijeen en gingen zitten. Demi Gambús ging de hoofdrolspeelster halen, die achter het gordijn stond dat toegang gaf tot de piste.
De piano begon een wals te spelen en beiden kwamen dansend tevoorschijn. Het meisje met het mahoniekleurige haar, de jongen met de kattenogen.
“U moet het me maar vergeven, ik dans helemaal niet goed”, zei hij tegen haar en glimlachte.
Het meisje haalde haar schouders op en liet zich leiden. De gasten klapten voor de dansers, die dichterbij kwamen. Het was een mooi stel.
Hij had haar stevig om haar middel vast. Borsten, heupen en dijen vastgedrukt tegen zijn lijf. Hij merkte dat hij in vervoering raakte, als een stofwolk, als een vuurtong, met zijn neus verborgen in haar haren. Demi Gambús viel uiteen als een handvol zand die tussen de vingers door loopt. En dat beviel hem niet. Hij danste flink door.
“U hebt me belogen, u danst perfect”, zei ze.
De jongeman glimlachte en liet haar achter naast de piano. De muziek stopte en de erfgenaam van huize Gambús merkte dat het gestuwde bloed weer naar zijn plaats terugging. Hij wilde die vrouw bezitten. Hij keek naar boven: helemaal bovenin liet het zeildoek van de tent de sterrennacht zien. Hij zei: “Waarde vrienden, een beetje geduld. Jullie hebben naast je, binnen handbereik, schoonheden van groot kaliber en ik weet dat jullie op het punt staan om te ontploffen. Maak je maar geen zorgen, binnenkort kunnen jullie de dames bevredigen. Maar eerst wil ik dat jullie met mij genieten van de kunsten van deze juffrouw. Ik heb er de afgelopen dagen zo veel over gehoord dat ik deze gelegenheid niet kon laten lopen. Ze is zo vriendelijk haar nummer voor ons allemaal te herhalen. Ik weet niet wat het voorstelt. Ik wilde het niet weten, het moest een volkomen verrassing zijn. Jullie, vrienden en vriendinnen, hebben het ook niet gezien. Is het écht zo bijzonder wat dit tere schepsel doet?”
Demi Gambús pakte haar hand en hief haar arm omhoog. Al het personeel klapte. Nonnita Serrallac straalde bevalligheid uit. Beschonken en glimmend van trots ging Demi Gambús verder: “Juffrouw Serrallac, deze nacht is heel speciaal. Ik wens dat uw optreden ook heel speciaal is. Zou u voor uw werk een toeslag willen verdienen van laten we zeggen ... duizend peseta?”
Het meisje sperde haar ogen wijd open bij het horen van dat kleine fortuin.
“Zoals u hoort. Vrienden, vriendinnen, er schiet me net iets te binnen ... Ik stel jullie voor om met juffrouw Serrallac de volgende weddenschap af te sluiten: zonder te weten wat haar nummer inhoudt, wedden we om duizend peseta, die ík betaal, dat we in staat zijn om te herhalen wat zij doet. Wat dan ook. Een van ons zevenen, wie dan ook, zal proberen het nummer te herhalen. Als het ons niet lukt, krijgt u die duizend peseta mee; als het ons wél lukt, incasseren we. Wat zegt u ervan?”
“Wat wilt u dat ik ervan zeg?” zei ze helemaal verrast. “Ik heb geen duizend peseta om in te zetten. En ook al had ik ze, dan nog kon ik me de luxe niet veroorloven het te doen.”
“Niemand heeft u gevraagd om geld in te zetten. Als wij winnen, innen we in ... natura.”
“In natura? Wat wilt u, gratis optredens?”
“Nee. U bent de prijs. En dit is geen huwelijksaanzoek ...” Er viel een stilte; iedereen luisterde aandachtig. “Verdomme, het is niet zo moeilijk te begrijpen. Met alle respect voor de hier aanwezigen, maar u bent geen hoer, wat u opwindender maakt. Geld is pervers. Ik heb het in overvloed en u hebt geen schijntje. Mijn duizend peseta afwijzen is immoreel. Denkt u eens aan die hongerlijders die u vergezellen ... Bovendien, en neemt u het me niet kwalijk, geloof ik niet dat u uw maagdelijkheid bewaart voor de een of andere heer uit de omgeving. En als u dat wel zou doen, zou ik haar ook voor duizend peseta kopen. Wat u weer voor een moreel dilemma zou plaatsen. Maar kom, als uw nummer zo bijzonder is als gezegd wordt, hebt u niets te vrezen, u wint zeker.”
Nonnita Serrallac keek naar Tomàs Capdebrau, die net met zijn viool was binnengekomen en alles had gehoord. Hij moest wel wegkijken, dat dilemma was hem ook te veel. En bovendien hadden die zo openlijke toespelingen op de mogelijke maagdelijkheid van het meisje van iemand die gewend was om te bevelen hem van zijn stuk gebracht en beschaamd. Nonnita Serrallac keek op naar die hardvochtige jongen met de kattenogen die haar net had herinnerd aan de knagende honger die ze vaak in het circus leden. Ze zei zachtjes: “Afgesproken.”
Er heerste een paar tellen stilte, die werd verbroken door het enthousiasme van Demi Gambús: “Perfect!” De piano zette een mars in. “Aan de slag, dus.”
Op het ritme van de muziek ging Nonnita zelf de kip en de duif halen. Ze besteeg de verhoging en het werd stil. Tomàs Capdebrau gaf met zijn viool de maat aan en met het beeld van duizend peseta voor ogen ging ze vastbesloten te werk. De reacties van dat zo uitgelezen publiek waren die van altijd: afschuw en bewondering. Meteen weigerden de meisjes te kijken en verborgen hun ogen aan de borst van hun begeleider. De jongemannen moesten, na wat ze hadden gezopen, bijna allemaal overgeven. En zij, in de piste, zag het en kwam in de stemming. Zelfs zozeer dat ze die keer de wals met de van het bloed druipende kip zonder kop midden tussen dat zo bijzondere publiek deed. Alleen al toen ze zagen dat ze dichterbij kwam, stoven ze in alle richtingen uiteen, de meisjes gillend, de mannen lachend en boerend.
Er klonk daverend applaus, vooral uit opluchting nu ze wisten dat die foltering afgelopen was. Nonnita, die onder het bloed zat, glimlachte en boog. Ze zag zichzelf als winnaar van de weddenschap. Demi Gambús was heel ernstig geworden. Hij richtte zich tot zijn vrienden en riep ze een voor een bij hun naam. Met het schaamrood op de kaken verklaarde de een na de ander zich er niet toe in staat om die barbaarse daad te herhalen.
Nonnita Serrallac liep op hem af met de bedoeling te beuren. Hij liet haar dichterbij komen en toen ze binnen bereik was, pakte hij haar met één hand bij haar wangen beet. Zijn gezicht was vertrokken van ongenoegen, vermengd met resten van de spanning die hij net had doorstaan. Hij keek haar met zijn kattenogen aan en zei: “Niet zo snel, dame, ik ga het proberen. Ik vind de prijs erg de moeite waard.”
Terwijl Tomàs de piste schoonmaakte en de resten opraapte om te bewaren, ging Nonnita zelf, verbouwereerd, opnieuw een kip en duif halen. Ze zette ze op hun plaats en hypnotiseerde ze om tijd te winnen. De dieren waren zo stom dat ze in een kwestie van seconden insliepen. Alles stond klaar. De viool van Tomàs Capdebrau klonk. De spanning was groot. Zelfs de pianist en de drie kelners kwamen erbij staan om het te zien. Demi Gambús besteeg het podium en trok zijn colbertje uit. De viool bleef maar spelen en de rest van de jongens en meisjes had al zonder het te merken de stoelen tot bij de rand van de verhoging gezet. Het kon hun niet schelen dat Demi hen zou bespatten, dit wilden ze met eigen ogen zien.
Demi Gambús pakte de duif voorzichtig vast zodat deze niet wakker zou worden, zoals hij het meisje had zien doen: de twee handen samengevouwen als van iemand die water uit een bron drinkt, met in het midden de duif. Alleen al bij de gedachte moest hij kokhalzen. Hij keek naar het walgelijke lijfje van de slapende duif, nam de omvang van dat kopje op en berekende hoe ver hij zijn mond zou moeten opendoen. Hij merkte dat het zweet langs zijn nek gutste. Hij werd misselijk. Hij was er niet toe in staat. Hij keek op en zag al die gezichten die hem met vreemde grimassen aankeken. Hij zag het meisje met het mahoniekleurige haar. Als hij wilde, kon hij haar ook voor nop hebben, hij was koning! Zijn handen begonnen te trillen. Koning? Wat voor koning is dat die het midden tussen die mensen van angst en benauwenis in zijn broek doet? Hij hoorde een soort knallende zweepslag, helder en droog, midden in zijn hersens. Adrenaline verving de alcohol.
En ineens deed hij het.
Zijn arm was als een bliksemflits. Met zijn rechterhand pakte hij de duif beet en in één beweging, zonder haperen, als iemand die een fles pakt en deze met zijn tanden ontkurkt, trok hij in één ruk de kop eraf en spuugde die op de grond. Een dierlijke schreeuw verloste de toeschouwers, die als idioten begonnen te klappen en te fluiten. En terwijl hij het onthoofde diertje als een trofee boven zijn hoofd hield, liep hij op hen af en ze zwegen plotseling. Hij schudde het verminkte lijf voor zijn gasten op en neer en stelde met genoegen vast dat ze eerst ineenkrompen en vervolgens terugdeinsden. Een van de jongens struikelde zelfs over zijn stoel en viel op de grond, toen hij de hoop bloederig vlees zag. Hij was koning!
Hij wendde zich tot het meisje en keek haar met zijn priemende roofdierenogen strak aan. Hij gooide de duif voor haar voeten op de grond en met een koude stem, gewend om te bevelen, gebood hij: “Betaal.”
De lippen van het meisje trilden. Ze slaagde erin te zeggen: “Je bent nog niet klaar.”
Als de kat die vóór het eten met zijn tong zijn snorharen aflikt, antwoordde hij haar heel langzaam: “Ik ben wel klaar. Betaal.”
Nonnita Serrallac zag in zijn ogen dat hij haar geen keus liet. De mensen begonnen weer te schreeuwen en te klappen. Er was geen uitweg. Ze trilde meer van woede dan van schaamte. De jongeman vroeg om stilte en stuurde het personeel weg: de pianist en de kelners. Hij gaf ze een uurtje vrijaf.
Een van de jongens – hij was groot, erg mager, met krullend haar, stukadoor van beroep, bedwelmd door het moment, door die minuten en seconden – duwde een van de meisjes van zich af en richtte zich heel behoedzaam tot Demi Gambús: “Laat mij haar als eerste neuken, Demi. Kom, Demi, laat haar aan mij over, alsjeblieft!”
“Rustig, er is genoeg voor iedereen; orde voor alles ...”
Nonnita Serrallac geloofde haar oren niet. De stukadoor blies bedorven adem in haar gezicht en herinnerde haar eraan dat de heer Gambús had gezegd dat zij de prijs was, zonder te preciseren hóé ze van haar zouden genieten, noch met hoevelen ...
Het meisje keek rechts en links zonder te weten wat ze moest doen. Twee jongens hadden Tomàs Capdebrau beetgepakt en bonden hem aan een van de bankjes vast. Terwijl ze probeerde weg te komen van de stukadoor, smeekte ze haar te laten gaan, dat het allemaal maar een grap was. Maar het tegendeel was het geval, iemand pakte haar stevig vast en dwong haar op de grond, op het met bloed besmeurde zaagsel. Het was als het startschot. Demi Gambús riep euforisch: “Ik wil haar nu boven op de verhoging ... naakt! En jullie ook, meisjes! Redde wie zich redden kan!”
In minder dan een minuut sloeg iedereen aan het betasten, likken, uitkleden. Toen de beroeps de eerste schok eenmaal te boven waren, stortten ze zich fris en vrolijk op het hoereren. De acht meisjes moesten de vier of vijf overgebleven jongens met elkaar delen, aangezien Demi en twee anderen zich volledig aan Nonnita wijdden. Een pakte haar armen beet, een ander haar voeten en de derde, de erfgenaam Gambús, kleedde haar zonder haast uit. Nonnita, die echt bang geworden was, schreeuwde dat ze haar moesten laten gaan, kermde, smeekte dat ze het als ze ervan afzagen zou vergeten, dat ze het alleen maar als effect van de alcohol zou beschouwen. Het antwoord van Demi Gambús was een eerste klap in haar gezicht en de mededeling dat ze haar bek moest houden. De hoeren bemoeiden zich ermee en schreeuwden tegen haar dat ze niet zo’n schandaal moest schoppen, dat het nette jongens waren en de meesten van goeden huize. Maar Nonnita bleef gillen. Demi Gambús ging naar de tafel om zichzelf meer champagne in te schenken. Hij gromde, zei dat het gekrijs hem op de zenuwen werkte. De stukadoor pakte haar beet, beval haar stil te zijn en gaf haar een tweede klap, zodat haar gezicht opzij sloeg, tegen de grond aan. Desondanks hield ze haar mond niet. Waardoor ze een derde klap moest incasseren, die haar de wereld uit het oog deed verliezen en een scherp fluitje in haar hoofd liet klinken. Ze werd heel bang en zweeg van het ene op het andere moment.
Demi Gambús was heel opgewonden. Het was de eerste keer dat hij iemand verkrachtte. Niet omdat hij niet anders kon, maar juist omdat hij het niet nodig had. Hij hoefde maar met zijn vingers te knippen en binnen de seconde had hij twee meisjes die zijn bed verwarmden. Maar dat was vóór hij die vrouw met het mahoniekleurige haar had leren kennen. Ze had hem uitgedaagd en nu liet hij haar zien wie koning was en dat een koning als hij niet toestond dat hij werd getart.
Nonnita bleef schoppen en krabben. Maar ineens werd ze moe. Ze was een meisje alleen tegen drie goed doorvoede en zwaardronken mannen. En Demi Gambús werd ongeduldig. Hij maakte zijn broek los en deed rustig aan. Hij streek over haar borsten, begon fijntjes haar schaamhaar te kammen ... Ineens zei hij dat ze haar benen moest spreiden, hij likte aan de wijsvinger van zijn rechterhand en stopte die in haar vagina. Meteen daarna begon hij hem heel langzaam rond te draaien, erin, eruit, bijna alsof het om een onderzoek ging. Triomfantelijk riep hij uit: “Zien jullie wel? Ze is geen maagd.”
Het meisje hield panisch haar adem in: iemand die daartoe in staat was, kon haar ook aan het mes rijgen waarmee de kip werd aangesneden om zo de viering van de eeuwwisseling af te sluiten.
Om haar heen hadden zich acht of tien gezichten verzameld van jongens en hoeren die de verrichting bekeken en ervan genoten. Dames en heren, respect alstublieft! Hij was die nacht de koning der koningen. Daarop bekeek hij Nonnita Serrallac, die onder hem lag. Hij sloeg met zijn hand hard op haar kont en drong bij haar binnen. Het ontbrak er nog maar aan dat hij haar toeknikte, terwijl hij het deed. Hij kwam klaar en iedereen klapte.
De overige zes volgden in Deogràcies-Miquel Gambús’ voetsporen. Gedurende korte tijd bood Nonnita weerstand, telkens minder. Ze zag in dat ze er meer bij te verliezen dan te winnen had en gaf zich gewonnen. Ze hield zich rustig en liet hen begaan. Ze hoorde een stem die zei: “Dat bevalt me, dat ze verstandig wordt. Ze gaat het nog lekker vinden ook, let maar op.”
De een na de ander, tot de laatste.
Ze zetten er een punt achter en lieten haar voor oud vuil liggen, alleen, midden op die verhoging, kapot, stuk, niet in staat te bewegen of adem te halen. Ze probeerde op te staan en viel flauw.
Een paar minuten later kwam ze weer bij en bleef stil liggen, zonder zich te bewegen, met gesloten ogen, terwijl ze haar hart voelde kloppen. Een slag op de piano deed haar opschrikken en ze opende haar ogen. De orgie ging tot ieders volle tevredenheid door en een jongen had net een van de hoeren boven op de toetsen laten vallen. Het waren zeven mannen en acht vrouwen op een vormeloze hoop. Toen zag ze Tomàs die bewusteloos op de grond lag. Ze hadden hem met zijn viool op zijn hoofd geslagen, zodat hij niet lastig werd. Ze probeerde op te staan, maar kon het niet. Ze werd misselijk. Ze bleef stil, ze jankte niet of schreeuwde niet. Ze had een grote bloedklonter tussen haar benen. Ze viel weer flauw.
Ze merkte hoe iemand van de aanwezigen haar opzij legde omdat ze in de weg lag. Haar bij de voeten beetpakkend versleepten ze haar een paar meter. Toen ze haar ogen opendeed, zag ze dat ze naast Tomàs Capdebrau lag. Daar bleven ze, als twee poppen, als twee doden, als twee opengesneden varkens. Een halfuur later goot een van de jongens een fles champagne over haar uit, keek naar haar en ging lachend weg. Het meisje opende haar ogen en deze keer kon ze opstaan. Ze trok haar paar vodden weer aan en begon haar vriend los te binden. Een hand pakte haar van achteren bij haar schouder en hield haar tegen. Ze draaide zich om, het was Demi Gambús, naakt, hij had alleen zijn laarzen aan. Hij glimlachte half.
“Ik hoop dat je ervan geleerd hebt. Je kan niet zomaar rondlopen en provoceren. Pak dat stuk stront van een vioolspeler op en neem hem mee. We zijn nog wel even bezig. Ga jezelf maar eens wassen. Je stinkt als een otter. En kijk me maar niet zo aan, want dan ga ik nog denken dat je het lekker vond en een tweede ronde wilt ...”
Ze keek met lege ogen naar hem en dat maakte hem woedend: “Eruit! Ik walg van jullie! Morgenmiddag wil ik helemaal niets meer van dit klotecircus zien. Ik wil dat jullie dan al lang en breed op weg zijn. Begrepen? Heb je me begrepen?”
“Ja ...”
“En nu opgesodemieterd.”
En hij draaide zich om en ging naar zijn feest terug.
Nonnita maakte Tomàs Capdebrau los, bracht hem met een beetje water weer bij en nam hem mee. Nog een geluk dat ze zijn hoofd niet hadden ingeslagen. Hij zou er alleen een flinke bult aan overhouden.
Ze gingen helemaal kapot de huifkar binnen. Ze zou het gezicht van die klootzak nooit vergeten. Ze zou nooit vergeten wat die klootzak haar had aangedaan.
Dit was het verhaal dat Nonnita in grote lijnen en met weglating van de meest crue details aan Eustaqui Guillaumet moest vertellen, die op het punt stond bij haar thuis aan te kloppen.
Ongerust loopt ze met een petroleumlamp in haar hand de overloop op. Ze wil met de doden praten. Ze moeten weg. Ze hebben het nog niet aangedurfd bij haar binnen te komen, maar maanden geleden durfden ze ook geen voet over de drempel van het portiek te zetten en nu zijn er soms dagen dat ze hen bijna moet verjagen omdat er op de overloop geen plaats is.
Op het eerste gezicht zijn ze goed vertegenwoordigd. Bovendien zijn ze speels. Ze gaan voor haar staan en laten haar pas op het allerlaatste moment langs. De leukste van het stel, Jaume, de kapper uit de Carrer Tarongeta, gaat niet opzij en het meisje moet dwars door hem heen. Zodat gedurende een paar ogenblikken de twee gezichten, dat van de dode en dat van de levende, over elkaar heen liggen en het lijkt alsof Nonnita Serrallac het houten ei inslikt dat druipt van het speeksel van de dode. Het meisje is omringd door lachende spokengezichten. Maar ze is vandaag niet in de stemming voor spelletjes. Ze wil met hen tot een redelijke oplossing komen voor haar benauwenis.
En als ze merken dat het meisje met hen wil praten, zijn ze er ineens allemaal en willen ze allemaal hun zegje doen. En van het ene op het andere moment is het een heksenketel van doden, een Poolse landdag van geesten. Het typische haantje-de-voorste zijn van de overledenen, denkt ze. En ze zegt: “Jullie hebben het voordeel dat jullie dingen van tevoren weten. Doe ik er goed aan om Eustaqui te betrekken bij ...?” Maar ze accepteren het niet, ze ontkennen het met veel misbaar. De kapper uit de Carrer Tarongeta haalt het houten ei uit zijn mond, droogt het af en zegt: “Eens kijken, van tevoren weten, wat je noemt van tevoren weten, niet echt, want je hebt doden en doden. Let wel, als je dood bent, heb je een hoop kopzorgen minder.” De kolenboer merkt op: “Als je dood bent, ken je geen verdriet en pijn meer, geen ziekten en haat. Je hebt weliswaar geen enkele hoop, maar er is niets meer wat je pijn kan doen: je schrikt niet van de donder of maakt je ongerust over het piepen van een deur die je niet had dichtgemaakt; je hoort zelfs niet de snik van een arme ziel.” En de voormalige kapper zegt weer, met iets van de nostalgie die zelfs bij een dode onvermijdelijk is: “Dat is ons pakkie-an niet, dat past ons niet. Dat zijn jullie zaken, dat zijn kwesties voor onze kinderen, voor onze kindskinderen. Onze enige taak is uitrusten.”
En de levenden lastigvallen, denkt Nonnita Serrallac, maar ze zegt het niet. En minacht hen. “Ik wilde jullie naar de toekomst vragen, maar ik peins er niet meer over. Ik heb niets aan jullie.” Ze laat hen staan, terwijl ze onderling vurig discussiëren – wat in tegenspraak is met wat ze haar net hebben uitgelegd. De waarheid was een dode letter als je hen moest vertrouwen. En ze mompelt binnensmonds: “Je zult zien dat de doden uit mijn buurt uiteindelijk de stomste van heel Barcelona blijken te zijn ...”
Eustaqui Guillaumet kwam heel uitgelaten bij de woning van Nonnita Serrallac aan, enigszins nieuwsgierig naar wat ze hem wilde voorstellen. Hij beklom de trap in bijna totale duisternis, maar met snelle tred. Hij hoorde helemaal boven geluid, keek op en zag het vage schijnsel van een petroleumlamp. Dat moest ze zijn. Ineens hoorde hij haar praten, zonder te begrijpen wat ze zei. Tegen wie sprak ze als het niet tegen hem was? Hij besteedde er verder geen aandacht aan. Hij bereikte de bovenste overloop en ging de flat binnen. De deur stond open en hij liet zich leiden door het flikkerende schijnsel van een kaars die binnen brandde. In een hoek keek Tomàs Capdebrau, gezeten op een krukje, naar het plafond. Eustaqui groette hem niet, dat hoefde niet, hij wist al wanneer Tomàs er was en wanneer niet.
De stank van de petroleumlamp bereikte hem eerder dan zij. Ze kwam de keuken uit met een bord dampende broodsoep. Ze zette het bord voor hem neer en hing de lamp aan de muur: “Heb je trek?”
“En of! En u, mevrouw, eet u niet mee?”
Ze ging naast hem zitten en schudde haar hoofd. Ze wist niet hoe ze moest beginnen. Ze zweeg, terwijl de jongen van zijn soep slurpte. Hij had zijn bord nog niet met zijn lepel leeggeschraapt, of ze nam het al weg en kwam terug met een aardappelomelet, brood, een fles wijn en een glas. Wat een luxe. Er ging weer een lange minuut voorbij. Eustaqui Guillaumet voelde de spanning, maar durfde zijn mond niet open te doen. Uiteindelijk begon het meisje hem heel die verschrikkelijke geschiedenis te vertellen, terwijl ze met een vingernagel over het tafelblad kraste.
Hij kreeg de aardappelomelet onmogelijk door zijn keel. Hij had al geen honger meer. Nonnita zei tot slot zachtjes: “De marteling duurde nog twee weken, tot ik zeker wist dat geen enkele van die klootzakken me zwanger had gemaakt.”
Ineens klonk de stem van Tomàs Capdebrau, moe en schor: “Ik herinner me alles. Ik moest alles mee aanzien. Ze waren wreed genoeg om tot het eind te wachten, voordat ze me buiten westen sloegen.”
Ze waren even stil om te zien of hij nog iets zou zeggen, maar hij zweeg.
Eustaqui Guillaumet keek om zich heen. Ze waren alleen in een leeg en somber gebouw, dat tegen de grond ging. Je hoorde in een van de flats eronder deuren en vensters klapperen. Hij keek door het eetkamerraam naar buiten. Je zag niets, het was pikdonker. Er liep een rilling over zijn rug. Voor het eerst, één seconde lang, vond hij Barcelona onheilspellend. En hij was zich ervan bewust dat hij die klootzak, als hij hem op dat moment voor zich had gehad, zonder te haperen zou hebben vermoord. Gelukkig zei Nonnita Serrallac, die het instinct in zijn ogen had zien flikkeren: “Overdag heb je door het raam een rustig, mooi uitzicht: de wijken van Sant Pere, Santa Caterina en Sant Cugat.”
De jongen kalmeerde en ze vervolgde: “Terwijl ik er het minst op bedacht was, is die man weer in mijn leven verschenen. Het is degene die je in de gaten hebt gehouden. Pasgeleden ben ik hem om hulp gaan vragen en hij heeft geweigerd. Daardoor heb ik ingezien dat je dat soort mensen niet iets moet vragen als je wilt dat ze notitie van je nemen ... Ik kreeg heel veel zin om hem pijn te doen, maar vooral om hem zijn geld af te pakken. En ik denk erover het te doen, Eustaqui. Ik ken dat soort kerels. Hij moet zelf een blunder begaan. Ik heb een idee.”
Eustaqui Guillaumet luisterde aandachtig. Hij zou zich van het balkon gooien als het meisje hem dat vroeg. Hij dronk de woorden van Nonnita Serrallac bijna in.
“Ik ben van plan hem de kans te bieden de weddenschap van negen jaar geleden over te doen. In mijn toestand zal hij er ontzettend veel zin in hebben. Het verschil is dat ik hem veel meer geld zal vragen en ...”
“Maar mevrouw, als hij negen jaar geleden al gewonnen heeft, waarom denkt u dat het nu anders zal zijn?”
“Hij zal niet winnen. Hoor je me niet? Hij zal niet winnen omdat het niet zover zal komen! Wij zullen hem bedriegen. Het is het lokaas om hem zover te krijgen dat hij naar een bepaalde plek gaat, helemaal alleen en met de poen. Het gaat erom hem van alles te beroven, zelfs van zijn onderbroek.”
De jongen sprak even later heel serieus: “We bedriegen hem, we plukken hem kaal ...”
“En wil je nu nog met me meedoen?”
“Dat kan ik u op een briefje geven, mevrouw.”
Nu was zij het die hem pas na een paar tellen bedankte. Dat was ze niet gewend: “Dankjewel, Eustaqui.”
En ze liep op hem toe en omhelsde hem hartelijk. En de jongen, die het hele lichaam voelde van die vrouw die hem gek maakte, kreeg vochtige ogen en een hard lid. Gelukkig behoedde het schaarse licht in de kamer hem voor de blamage dat ze het merkte. Achter hem ging ze door haar plan uit de doeken te doen, nu al wat opgewekter: “We hebben een paar uur speling nodig om te kunnen wegkomen. Ik bedenk wel hoe. We delen het geld. Je kan terug naar Vila-rodona met je zakken vol. Alsof je in Amerika fortuin hebt gemaakt.”
“Dat maakt me niet uit, mevrouw. En waarom pakken we die kerel niet bij zijn kloten?”
“We moeten handelen met een warm hart, maar koelbloedig. We wachten. We moeten de vlucht goed plannen. Je weet dat ik ook nog verantwoordelijk ben voor Tomàs. Bovendien heb ik er nu het hart nog niet voor. Ik had er al genoeg moeite mee om hem de eerste keer op te zoeken. Ik wil er zeker van zijn dat ik voldoende lef zal hebben om naar zijn huis te gaan en hem op te lichten ... Ik weet dat hij er naarmate ik langer zwanger ben meer zin in zal hebben. Met jou aan mijn zijde zal het me niet zoveel moeite kosten.”
Op dat moment smolt Eustaqui Guillaumet. Hij glimlachte, Nonnita Serrallac ook. En bij het kaarslicht at hij langzaam de aardappelomelet op. Helemaal in zijn eentje, omdat ze was gaan slapen, nadat ze zich ervan had vergewist dat Tomàs in bed lag. Voor ze naar haar kamer ging, zei ze: “Eustaqui, als je me weleens in mezelf hoort praten, moet je er maar niet op letten, afgesproken?”
“Afgesproken. Welterusten, mevrouw.”
“Welterusten.”
Ze zou hem wel een andere keer uitleggen dat ze met de doden uit haar buurt sprak. Een andere keer, niet nu.
Eustaqui Guillaumet dronk de fles wijn leeg, terwijl hij nadacht. Het was te veel in korte tijd, hij moest het beetje bij beetje verwerken. De bazin sprak in haar eentje? En wat dan nog: in Barcelona had hij al tientallen mensen gezien die hardop in hun eentje op straat spraken. In zijn dorp was een zwakzinnige die Ramon heette, die ook in zijn eentje praatte. Hij had geen tand meer in zijn mond en een menslievende ziel had hem, anoniem en praktisch, het kunstgebit van een dode cadeau gedaan. Het gevolg was dat de zwakzinnige Ramon het gebit beetpakte en er lange gesprekken mee voerde. Hij vroeg van alles en het kunstgebit antwoordde ...
Hij knikkebolde, gehypnotiseerd door de kaarsvlam. Hij probeerde zich een voorstelling te maken van het begrip ‘geld hebben’, maar er schoot hem niets te binnen en hij werd moe. Met zijn hoofd op tafel viel hij in slaap. Hij droomde dat hij rijk naar Vila-rodona terugkeerde, getrouwd met Nonnita Serrallac en aan iedereen vertellend dat háár kind het zijne was. En hij maakte de reiswieg van zijn zoon open en het gezicht van de zwakzinnige Ramon verscheen, die zonder tanden glimlachte en met zijn hand het kunstgebit liet keuvelen.
Hij werd wakker toen het al licht was.
Hij zuchtte diep en zoals Nonnita Serrallac de avond ervoor al had voorspeld, ontvouwde zich voor zijn ogen een rustig en vredig panorama: de dakterrassen en daken van de wijken Sant Pere, Santa Caterina en Sant Cugat. En duiventillen rondom.